Richtlijn Postmortem radiologie
Dit voorjaar is de nieuwe richtlijn postmortem radiologie gepubliceerd in de Richtlijnendatabase. Wanneer de oorzaak van iemands overlijden niet duidelijk is, kan postmortem onderzoek uitkomst bieden.
Veel nabestaanden vinden obductie alleen geen fijn idee. In die gevallen is beeldvormend onderzoek (radiologie) een optie die steeds meer wordt gebruikt. Met name voor kinderen en baby’s is de methode een goed alternatief. De richtlijn beschrijft wanneer en hoe deze vorm van onderzoek toegepast kan worden.
Overlijdensoorzaak achterhalen
Pathologen, radiologen, klinisch genetici en schouwartsen voeren postmortem onderzoek uit om de overlijdensoorzaak van een patiënt te verduidelijken. Het biedt waardevolle informatie voor artsen maar ook voor nabestaanden van de patiënt. Het kan helpen bij de rouwverwerking en als het om een erfelijke of besmettelijke doodsoorzaak gaat, kunnen de nabestaanden advies krijgen over mogelijke preventie en/of behandelingsmogelijkheden.
Obductie of radiologie
De richtlijn beschrijft de rol van postmortem radiologie als aanvulling op obductie, of, als voor laatstgenoemde geen toestemming is, als vervanging van obductie, voor het achterhalen van de doodsoorzaak bij foetussen en neonaten, kinderen en volwassenen. Postmortem radiologie is een niet-invasieve methode omdat het lichaam bekeken kan worden zonder dit te beschadigen. Voor nabestaanden kan dit de drempel verlagen om de doodsoorzaak te laten onderzoeken. Er wordt dan bijvoorbeeld een röntgenfoto of scan uitgevoerd. Deze beeldvormende methodes zijn zeer geschikt voor het aantonen van anatomische afwijkingen bij foetussen en baby’s. Bij volwassenen is de postmortem radiologie ook geschikt om de grote afwijkingen aan te tonen, bijvoorbeeld een bloeding van een aneursyma. Microscopische afwijkingen zijn niet zichtbaar op de scans; daarvoor is een obductie juist weer geschikter. Wel kan de radioloog biopten nemen, en zo minimaal invasieve diagnostiek uitvoeren.
Samenwerking
De richtlijn Postmortem radiologie is ontwikkeld op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor radiologie (NVvR) met begeleiding van het Kennisinstituut. Daarbij werd samengewerkt met het Forensisch Medisch Genootschap, Forensische Geneeskunde GGD Nederland, NVMBR, NVIC, NVOG, NVVP en Patiëntenfederatie Nederland.