Verslag paneldiscussie Openheid

Themaraad Optimaal Functioneren en Openheid
13 december 2016

Vertrekpunt van de discussie vormde fragmenten uit tv-interviews met Marcel Daniëls over de thema’s functioneren en openheid, onder leiding van Michel Wouters.

Durven we elkaar inderdaad aan te spreken? Dokters weten hoe het moet maar de praktijk is soms anders. Roelof van Blommestein, KNO-arts: ‘Je weet niet altijd wat je collega doet en hoe hij het doet. Eigenlijk weten alleen de co-assistenten dat, omdat zij met meerdere specialisten werken. Dit maakt beoordeling tussen collega’s onderling lastig. Je spreekt je collega’s ook niet altijd op zo’n open manier.”

Marjo Jager, kinderarts, is lid van het netwerk patiëntveiligheid. “Het delen van je eigen fouten doet pijn”, zegt zij. Dokters ervaren een drempel om dit te doen. Vanuit het netwerk Patiëntveiligheid zien we wel wat er wordt gemeld, maar je ziet niet alles wat er bij de vakgroepen gebeurt in de ziekenhuizen.”

René Héman, voorzitter KNMG beaamt: “Jezelf de spiegel voorhouden en je kwetsbaar opstellen is moeilijk. Deze meer softe kant van het vak is iets wat we moeten leren. In de opleidingen kwam dat vroeger ook niet aan bod.”

Welke rol kan de Inspectie spelen bij het creëren van meer openheid? Hoewel een bezoek van IGZ niet direct zorgt voor meer openheid, kan IGZ wel het lerend vermogen van de ziekenhuizen stimuleren door hen hierop te bevragen, meent Ronnie van Diemen, Inspecteur-generaal van de Inspectie voor de volksgezondheid.

Staat openheid niet op gespannen voet met je reputatie? Blommestein: “Niemand wil slechte pers. Maar het is wel een signaal dat er iets moet gebeuren. Het is belangrijk om altijd je kwaliteit als vakgroep te blijven monitoren, dit geeft aanleiding tot signaleren en het voeren van discussie: doen we het goed? Kan het beter?

Moeten we zo open zijn dat we patiënten ook gaan informeren wanneer hun dokters in een verbetertraject zit wegens onvoldoende functioneren? Johan Legemaate, hoogleraar gezondheidsrecht Universiteit van Amsterdam, vindt dit niet wenselijk. “Dat werkt contraproductief. Veel belangrijker is het om verminderd functioneren vroegtijdig te signaleren en in te grijpen.”

Adviezen aan de Raad Kwaliteit

Ter afsluiting van de discussie kreeg De Raad kwaliteit van elk panellid een advies mee: waar zou de Raad zich met name op moeten richten? Wat is het meest belangrijk?

  • Johan Legemaate: aandacht voor openheid is belangrijk. Maar besteed ook aandacht aan de arts-patiënt relatie na een calamiteit. Wat doe je dan? Welke hulp krijgen beide partijen?
  • Marjo Jager: Het is belangrijk om recht te doen aan wat er is gebeurd en recht te doen aan het verdriet van de zorgverlener. Als je een cultuur kunt creëren waarin dat kan, kun je medische incidenten onderling bespreken en daarmee voorkomen dat de emoties naar binnen slaan.
  • René Héman: Calamiteiten zijn onze achilleshiel. Belangrijk is om je af te vragen: wat hebben we ervan geleerd? Alleen dan komen we verder. Peer support is daarbij belangrijk, hier moeten we nog verder vorm aan geven. Dokters kunnen elkaar onderling meer helpen met vragen zoals ‘hoe ga je om met publiciteit na een incident, hoe ga je om met meldingen?’
  • Ronnie van Diemen: Aandachtspunt is ‘hoe kun je het lerend vermogen in ziekenhuizen bevorderen?’ Belangrijk daarbij is om ook de arts-assistenten daarbij te betrekken: je moet hun lerend vermogen vasthouden en blijven stimuleren.
  • Roelof van Blommestein: een goede implementatie van Optimaal Functioneren op de werkvloer is ontzettend belangrijk. Daar ligt een taak voor de Raad Kwaliteit: de Federatie kan ziekenhuizen begeleiden bij de implementatie in de praktijk.

Tot slot gaf ook Marcel Daniëls als vertrekkend voorzitter advies mee aan de Raad Kwaliteit: “Ga vooral door met jullie enthousiasme en bevlogenheid om dit soort belangrijke punten op de agenda te zetten. En vind manieren om het beleid sneller te late doorsijpelen op de werkvloer.“