Telemonitoring bij COPD-patiënten
COPD-patiënten via telemonitoring intensief en op maat begeleiden, levert minder exacerbaties op en meer kwaliteit van leven. Dat je daarbij een paar strubbelingen moet overwinnen, is onvermijdelijk, vindt longarts Erik Kapteijns. ‘Het zijn uiteindelijk de resultaten die tellen. Bovendien kunnen we hierdoor meer patiënten de juiste zorg op de juiste plek bieden.’
Sommige COPD-patiënten hebben het heel zwaar. Drie tot vier keer per jaar belanden zij met een ernstige exacerbatie in het ziekenhuis. De frequente benauwdheidsklachten veroorzaken angst; patiënten zijn soms bang om hun huis te verlaten en dreigen in een isolement te raken. Om deze patiëntengroep beter te volgen, initieerde Erik Kapteijns, longarts in het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk en lid van de Coöperatie Medisch Specialisten IJmond u.a., in 2018 het project Telemonitoring. ‘Hiermee bieden we continue monitoring en begeleiding’, legt hij uit. ‘We zitten er zogezegd bovenop, waardoor we vroegtijdig kunnen ingrijpen als het de verkeerde kant op dreigt te gaan. De resultaten zijn boven verwachting: minder opnames en ziekenhuisbezoeken en vooral: minder ziektelast en een betere kwaliteit van leven voor de patiënten.’
CCQ-score
Het project ging van start met 25 patiënten, die wekelijks via een iPad een COPD Control Questionnaire (CCQ) invulden met vragen over bijvoorbeeld kortademigheid, hoesten en het ervaren van angst. De antwoorden leveren een bepaalde score op. Kapteijns: ‘De patiënten kennen deze vragenlijsten want die gebruiken we al heel lang. En wij kennen de gemiddelde score van onze patiënten en hanteren deze als drempelwaarde. Scoort de patiënt boven zijn of haar drempelwaarde dan is dat een signaal dat de conditie verslechtert. In dat geval neemt de verpleegkundig specialist meteen contact op voor een beeldbelafspraak. Tijdens die afspraak vraagt de verpleegkundige een aantal zaken verder uit en geeft gericht advies. Daarmee kunnen we vaak de neerwaartse spiraal weer doorbreken.’
Zelfmanagement verbeterd
De voltallige vakgroep stond achter de pilot, temeer omdat een collega-longarts uit Doetinchem al eerder goede resultaten had behaald met telemonitoring bij COPD-patiënten. Ook de raad van bestuur fiatteerde het project. Kapteijns: ‘Het vergde een forse investering. We hebben de software en 25 iPads aangeschaft en zijn een samenwerking aangegaan met een externe partij die gespecialiseerd is in het ondersteunen van telemonitoring. Maar we zagen na enkele maanden al een positief effect. Het beeldbellen werkte verrassend goed, vooral door de timing. Er is contact op het moment dat het slechter lijkt te gaan. De patiënt staat dan open voor advies en dóet ook meer met die adviezen. Na verloop van tijd merkten we dat patiënten zelf actiever gingen anticiperen op een verslechtering. Ze letten op hun lifestyle of namen een extra pufje als ze voelden dat dat nodig was. De mate van zelfmanagement ging omhoog en het zelfvertrouwen groeide.’
Na een jaar was het aantal opnames binnen de pilotgroep met ruim een kwart gedaald en de duur van de opnames met dertien procent. Bovendien bleek de Patiënt Activation Measure (PAM), die kennis, vaardigheden en vertrouwen in het kunnen managen van de eigen gezondheid of ziekte meet, onder deze groep aanzienlijk verbeterd.
Vallen en opstaan
Die resultaten, daar doe je het voor, vindt Kapteijns. ‘De weg ernaar toe is een proces van vallen en opstaan en het overwinnen van een paar strubbelingen moet je daarbij voor lief nemen.’ Want strubbelingen, die zijn er ook. De integratie tussen de iPads en het eigen epd-systeem bijvoorbeeld. Kapteijns: ‘Je hebt in het ziekenhuis altijd te maken met verschillende aanbieders van software en applicaties. De afstemming daartussen, en met het eigen epd is, zacht gezegd, een uitdaging. Het liefst zou je willen dat alles met alles communiceert en dat alle informatie rechtstreeks in je eigen systeem komt, maar zover is het nog lang niet. We willen nu met telemonitoring aanhaken bij de BeterDichtbij-app die we hier in het ziekenhuis ook gebruiken. Dat vraagt nog wel even wat tijd en overleg. Gelukkig denken onze externe partners goed mee.’
Een andere kwestie is de financiering. Kapteijns: ‘We hebben vanaf de start zelf geïnvesteerd in deze pilot. Niet alleen in techniek en externe ondersteuning, ook met de inzet van een verpleegkundig specialist. En je moet niet vergeten dat we hiermee minder declarabele consulten op de poli hebben. Na een jaar konden we de positieve resultaten laten zien. Toch heeft het vervolgens nóg een jaar geduurd voordat Zilveren Kruis bereid was een duit in het zakje te doen.’
Uitbreiden
Dankzij de huidige bijdrage van de zorgverzekeraar kunnen nu 75 COPD-patiënten deelnemen aan begeleiding via telemonitoring. Daarnaast heeft het project technisch een sprong voorwaarts gemaakt. De telemonitor-software draait inmiddels ook op Android-apparaten, inclusief mobiele telefoons. En in december volgt de koppeling met de BeterDichtbij-app, een applicatie waarmee patiënten op een veilige manier contact kunnen maken met hun eigen arts. Een goede aanvulling op het beeldbellen, vindt Kapteijns. ‘Via de app kun je nog meer op maat begeleiding bieden. Vroegen we patiënten eerst op gezette tijden de vragenlijst in te vullen, nu doen ze dat op het moment dat ze zelf ervaren dat het minder goed gaat. Via de app kunnen we snel reageren, een advies geven of een instructiefilmpje delen. We zitten nog dichter op een mogelijke exacerbatie en kunnen op maat in actie komen om de patiënt de begeleiding te bieden die hij of zij op dat moment nodig heeft.’
De telemonitoring levert niet alleen de patiënten veel op, ook de longartsen zelf profiteren ervan. ‘We zien een sterke vergrijzing in deze regio: het aantal longpatiënten neemt toe maar het aantal longartsen niet. We moeten dus anticiperen op een toekomst waarin we iedereen de juiste zorg op de juiste plek kunnen geven. Dankzij deze nieuwe vorm van begeleiden zien we de druk op de polikliniek afnemen en hebben we meer tijd voor patiënten die echt in het ziekenhuis gezien moeten worden. Patiënten met wie het goed gaat, zien we hier niet meer. Maar dat betekent niet dat we er voor hen niet meer zijn: als het nodig is, zijn we heel dichtbij.’