Gewonnen kort geding NVZ steun in rug Orde

Minister Klink mag de NZa geen aanwijzing geven om de ziekenhuizen een (structurele) korting op te leggen van € 549 miljoen. Dat heeft de rechter dinsdag 14 september 2010 in een kort geding bepaald. Klink is het niet eens met de uitspraak en is in hoger beroep gegaan, via een zogeheten spoedappel. De Orde is blij met de uitspraak van de rechter en ziet dit als een steun in de rug voor de juridische procedures die de Orde voert tegen de tariefskortingen van € 512 miljoen (overschrijding 2008) en € 136 miljoen (overschrijding 2009).

Wat zijn de overwegingen van de voorzieningenrechter?
In dit kort geding staat het criterium ‘onmiskenbaar onrechtmatig’ centraal. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat “de voorgenomen aanwijzing gelet op de hoogte van de bezuiniging tegen de achtergrond van de vermoedelijke oorzaak, de termijn waarop de bezuiniging gerealiseerd moet worden en de door de bezuiniging veroorzaakte druk op de kwaliteit van zorg, dermate in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dat hier sprake is van onmiskenbare onrechtmatigheid”.

Belangrijke elementen van de uitspraak:

  • De rechter stelt dat de Staat een grote mate van (beleids)vrijheid heeft om te kosten van de gezondheidszorg te beheersen en in dat kader het recht heeft kortingen op te leggen. Om die reden dient een rechter zich in hoge mate terughoudend op te stellen bij de beoordeling van dergelijke voorgenomen en opgelegde kortingen. Ingrijpen is alleen mogelijk bij onmiskenbare onrechtmatigheid.
  • De rechter stelt dat de door minister vastgestelde overschrijding van € 549 miljoen binnen het bestek van het kort geding voldoende is onderbouwd, ondanks de door NVZ ingebrachte bezwaren mede op basis van een rapport van Prismant.
  • De rechter volgt in beginsel het door de minister aangevoerde uitgangspunt om daar te korten waar de overschrijding heeft plaatsgevonden.
  • Vervolgens gaat de rechter in op de vraag of de korting onverkort op de ziekenhuizen kan worden verhaald, mede in het licht van de eerdere efficiëncykortingen die de ziekenhuizen zijn opgelegd.
  • De rechter stelt vast dat in de begroting van VWS geen onderscheid is gemaakt tussen het A- en B-segment, zodat niet is vast te stellen in welk segment de overschrijding heeft plaatsgevonden. Vervolgens oordeelt de rechter dat het aannemelijk is dat de overschrijding in belangrijke mate heeft plaatsgevonden door toegenomen zorgvraag in het B-segment, waar sprake is van een open-end regeling. Ingrijpen in het budget van de ziekenhuizen ligt volgens de rechter dan ook niet direct voor de hand aangezien zij ingespeeld hebben op deze toegenomen vraag.
  • Desalniettemin stelt de rechter dat in het licht van kostenbeheersing van de ziekenhuizen een efficiencyslag en bezuiniging kan worden verlangd. Daarbij dient evenwel rekening worden gehouden met de omvang (orde van grootte), de termijn waarop de bezuiniging moet worden gerealiseerd en de handhaving van de kwaliteit. De rechter oordeelt dat de aanvullende korting van € 549 miljoen bovenop de efficiëntiekorting (€150 miljoen) zodanig majeur is dat de kwaliteit van zorg onder druk komt te staan. De rechter merkt tevens op dat geen of nauwelijks overleg is geweest met de NVZ.
  • Tot slot concludeert de rechter dat gelet op de vermoedelijke oorzaak, het majeure karakter van de bezuiniging, de termijn waarop deze gerealiseerd moet worden en de door de bezuiniging veroorzaakte druk op de kwaliteit van de zorg, de aanwijzing onmiskenbaar onrechtmatig is en verbiedt de Staat een aanwijzing aan de NZa te geven.


Wat betekent deze uitspraak voor de medisch specialisten?
Ondanks de verschillen in de tarieven tussen ziekenhuizen en medisch specialisten (waarin naast een kostencomponent ook een inkomenscomponent zit) ziet de Orde deze uitspraak als steun in de rug. Het oordeel van de rechter inzake de open-eindregeling en het inspelen op de toegenomen zorgvraag zou ook moeten gelden voor de medisch specialisten en zal worden meegenomen in de te voeren juridische procedures.