Orthopedisch chirurg Kirsten Veenstra: ‘Je moet wel de goede dingen meten en de cijfers duiden’
Dit artikel is onderdeel van het dossier Uitkomstgerichte zorg in het magazine Medisch Specialist.
Orthopedisch chirurg Kirsten Veenstra kwalificeert de Landelijke Registratie Orthopedische Implantatie als het ‘paradepaardje’ op het gebied van uitkomstgerichte zorg. Dat was bij de start in 2007 wel anders. ‘Sta je te opereren, moet je ook nog eens vijf minuten kruisjes gaan zetten.’
Sinds 2007 leveren orthopeden informatie over welk implantaat er bij welke patiënt ‘in is gestopt’. In eerste instantie werden alleen knie- en heupprothesen geregistreerd – er staan nu alleen al 300 duizend heupprothesen in het bestand. In 2014 kwamen daar de enkels bij, en een paar jaar later schouder-, vinger- en polsprothesen. ‘We begonnen eraan met tegenzin’, erkent Veenstra. ‘Maar al snel ervoeren orthopeden de voordelen. Een voorbeeld? ‘De “sportheup” was een aantal jaren geleden populair, maar het register toonde al snel aan dat het een probleemheup was, die vaak met botverlies en pijn gepaard ging.’ De Nederlandse Orthopaedische Vereniging adviseerde daarom deze prothese niet meer te plaatsen.
Meer recent worden ook de PROMs (Patient Reported Outcome Measures) die de ervaren gezondheid en kwaliteit van leven van patiënten meten, in het register gekoppeld. Hierin wordt bijgehouden hoe de patiënt er na zes weken, na drie maanden en na een jaar aan toe is.
Lerende cultuur
Het grote voordeel van de groeiende berg data: orthopeden kunnen eenvoudig hun eigen prestaties vergelijken met de benchmark. ‘Je ziet snel of een complicatie vaker voorkomt, en of jouw kliniek voor verbetering vatbaar is.’ Zo draagt uitkomstinformatie fors bij aan de lerende cultuur, vertelt Veenstra. ‘Cijfers tonen de situaties die om extra aandacht vragen. Het inwerken van een nieuwe collega bijvoorbeeld, of als een heel team andere protheses gaat gebruiken. Bovendien gaan mensen vanzelf meer samenwerken. Als een prothese drie keer een bepaald probleem oplevert, zoek je een collega die met dezelfde spullen werkt, en kun je gericht vragen: “wat doe ik hier verkeerd?”’
Naming and shaming
Overigens hebben cijfers als deze altijd duiding nodig, waarschuwt Veenstra. Een kliniek, of zelfs een individu, kan een mindere score lijken te hebben, die bij nadere beschouwing het gevolg is van een andere patiëntenpopulatie. ‘In Engeland gingen cijfers een eigen leven leiden en ontstond naming and shaming. Daar is niemand mee geholpen. Je moet dus zorgen dat je de goeie dingen meet, dat je de cijfers kunt duiden, en dat er een open cultuur is, waarin je vooral van elkaar wilt leren.’
En dan is er ook nog belangrijke winst voor de patiënt. Die kun je voorafgaand aan een ingreep informatie geven over grote groepen vergelijkbare gevallen. Samen beslissen gaat dan bijna vanzelf, ervaart Veenstra. ‘Ik kan een patiënt nu beter voorspellen wat er gebeurt als je niks doet en wat een prothese weer mogelijk maakt. Maar ik geef ook cijfermatig inzicht in pijn en hersteltijd, en in de blijvende beperkingen en mogelijke nadelen.’
Alsnog de operatie
Wie met al deze kennis zelf meebeslist, is tevredener over zijn behandeling, zo blijkt uit diverse onderzoeken. ‘Zelfs een eventuele complicatie blijkt voor patiënten beter te verteren als die voortkomt uit een ingreep waarvoor ze bewust en goed geïnformeerd gekozen hebben.’ De aanpak biedt bovendien ruimte aan heel praktische en persoonlijke overwegingen. ‘Ik kreeg een keer een fervent zeiler voor een nieuwe knie. Ik kon hem goed onderbouwd waarschuwen dat hij met de kunstknie waarschijnlijk niet makkelijk onder de giek door zou kunnen. Pas drie jaar later zagen we hem terug. Hij had nog even van zijn hobby kunnen genieten, nu was het tijd geworden om zijn bootje te verkopen en wilde hij alsnog de operatie.’
Download dit artikel en het dossier als pdf
Lees meer artikelen uit het magazine